Zuid-Soedan is het jongste land ter wereld met een zeer jonge bevolking. 40% van de bevolking is onder de 14 jaar. De scholen zijn overvol en ook in de kerken ziet men grote groepen kinderen en jongeren. Er is een grote nood aan leerkrachten en aan pastoraal voor jonge mensen.
Het merendeel van hen is katholiek. In Sakure, een parochie waar P. Stefaan in het weekend naartoe trekt, wonen zo’n 60.000 katholieken ver van alles: zonder kerk, zonder priester en zonder een goed werkende school. De mensen leven verspreid over zo’n 18 centra waar de gelovigen samen komen om te bidden.
Slechts 30% van de bevolking kan lezen of schrijven. Een kleine minderheid volgt de middelbare school en de universiteit is nu nog een zeer klein en kwetsbaar instituut.
In de geest van de H. Bakhita, willen we deze jonge mensen een teken van hoop geven. We bieden onze vriendschap aan en we worden geraakt door hun geloof en enthousiasme.
We houden u graag op de hoogte van alle projecten die we actief ondersteunen.
70 % van zijn tijd geeft hij aan de opbouw van een lokale universiteit in Yambio. Het is het enige instituut in een provincie van meer dan een miljoen inwoners waar jongeren voor studie naartoe kunnen. P. Stefaan helpt bij het verwerven van fondsen voor levensnoodzakelijke gebouwen (leslokalen, enkele bureau’s, een bibliotheek, toiletten), voor boeken, zonnepanelen en beursen voor studenten. Verschillende organisaties gaven grote bedragen. Onze vereniging hielp bij het bouwen van een kapel voor de universiteit.
30 % van zijn tijd besteed hij aan de pastoraal in een immense landelijke parochie: hij doopt, viert de H. Eucharistie, celebreert het Sacrament van Boete en Verzoening. De uitbouw van scholen, de jongerenpastoraal, de aandacht voor de zieken en de ondersteuning van vrouwengroepen zijn ook prioritair.
In 1957 schreef paus Pius de XII een encycliek, “de gave van het geloof” (Fidei Donum) waarin hij alle gelovigen opriep om actief het missiewerk te steunen. Hij spreekt van een “ernstige verplichting om de missionarissen actiever en effectiever te assisteren” (Nr 20). Hij heeft het ook over het kleine aantal lokale priesters in Afrika. Soms slechts 40 priesters voor een miljoen gelovigen. De paus doet daarom een beroep op bisdommen in de ‘gevestigde kerken’ om diocesane priesters voor Afrika ter beschikking te stellen. Het gaat niet om Franciscanen, Salesianen, Jezuïeten, Dominicanen maar om priesters die onder een lokale bischop vallen. Ondertussen is de situatie in de wereld veranderd. In Zuid-Soedan is er echter nog een groot tekort aan priesters die een universiteit kunnen helpen opbouwen. In het diocese van Tombura-Yambio gelden nog de cijfers waar paus Pius XII over sprak. P. Lecleir is dus een “Fidei-Donum-priester”: Een diocesane priester, uitgezonden door zijn bisschop en door Missio voor een specifieke nood in een bisdom in Afrika.
Er zijn naar schatting 71 talen in Zuid-Soedan. De grootste groepen zijn de Dinka, de Nuer, de Bari en de Zande. De Britse kolonisatie bracht het Engels binnen, maar onder invloed van de missionarissen werden ook lokale talen geëmancipeerd. De Arabische overheersers probeerden na de onafhankelijkheid het Arabisch op te dringen. Nu gaat men terug naar het Engels, maar velen kennen nog een zeer vereenvoudigd Arabisch en het wordt ook op de middelbare scholen geleerd. In Yambio en in heel de provincie spreekt men Pa-Zande (taal van de Zande). De missionarissen maakten woordenboeken en gramatica van het Pazande. P. Lecleir doet de Mis in deze taal en hij kon de leerkrachten van de schooltjes overtuigen om de kinderen te leren lezen en schrijven in hun moedertaal. Vanaf het zesde of zevende leerjaar verstaan de kinderen en jongeren wat Engels. De lessen op de middelbare school en op de universiteit zijn in het engels.
Eerst komt er een lokale specialist die met een wichelroede (een Y-vormige tak) vertelt waar men best water kan vinden. Dan komen er een drietal gravers. Ze werken meestal ’s nachts, dan is het koeler en op korte tijd hebben ze een put van twee meter diameter en 11 to 15 meter diep. De put wordt in het droge seizoen gegraven. Als er dan water is, dan heeft men de garantie dat de put water zal leveren zowel in natte- als in het droge seizoen. De echte kosten gaan dan naar de cement. Er worden zo’n 8 à 10 betonnen ringen gegoten. Ze worden een na een in de put neergelaten. De ringen worden op elkaar gestapeld en ze vormen een lange betonnen schacht. Bovenop de put komt een betonnen platform en de pomp. Er kan door honderden mensen per dag – eigenlijk constant – water naar boven gehaald worden.